Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde

Woord en Sacrament: met vrede tegen alle geweld

Ik loop met m’n tas de grote winkel binnen. Gewoon, m’n boodschappen. Brood, melk, groente. Ik kom er vaak en kan ’t bijna blindelings vinden. Maar dan, bij ’t brood. Een grote mand met challes. Een challe, dat is een brood, gevlochten met drie strengen. Heerlijk wit deeg. Echt heel wat anders dan onze witte sneetjes.

Er komt een man naast me die zonder aarzeling twee challes uit de bak neemt. Hij ziet mij kijken, glimlacht. ‘Weet u wat het zijn?’ vraagt hij. ‘Challes. Heerlijk en bijzonder.’ 
Ik ben wat verrast. Ga er bijna van stotteren. ‘Ja, ja, ik weet dat het challes zijn. Maar ik heb ze hier nog nooit gezien.’ ‘Kom,’ zegt de man, ‘ik nodig u uit voor een kopje koffie, dan vertel ik u erover.’

En zo zitten we tegenover elkaar. Hij vertelt: ‘Het zijn de broden van de sabbat, die vrijdagavond ingaat. Dan liggen er twee op tafel. Ook voor de zaterdag. Je hoeft immers niks te koken of bakken. Alleen samen genieten van de goede gaven van God. Ze worden bedekt met een wit doekje. Dat is het beeld van de dauw, die over het manna in de woestijn lag. Ze brengen ons alle zorg van God binnen. 'Dat mogen we in vrede en liefde vieren.’ ‘Dat is heel mooi,’ zeg ik. ‘Wij delen in de kerkdienst ook brood, maar dan lijkt het vaak of het naar de hemel opgeheven wordt. Maar het brood, het manna, komt úít de hemel, voor ons mensen op aarde. Om hier te genieten.’
De man glimlacht en knikt.

Maar …

‘Maar,’ begin ik. Ik ken de man amper; hij geeft me wel het gevoel van dichtbij, vertrouwdheid. ‘Maar?’ zegt hij. En dan lijkt bij mij die hele doos met vragen open te springen. Want zo meteen, met Kerst, worden alle registers van feest opengetrokken om te genieten. Ja, ja. Maar zoveel mensen hebben niks te genieten. Er ligt ’s ochtends geen berg manna voor hun deur. Als ze al een huis hebben en niet op de vlucht zijn. De engelen zingen voor de herders. Dat was het schorriemorrie van de samenleving. Mochten nooit getuigen zijn, want volstrekt onbetrouwbaar. En het evangelie stelt uitgerekend hén voorop. Kroongetuigen. Maar daarna moeten ze weer zwijgen.

Maak de vuist tot open hand …

En Matteüs vertelt een nog veel erger verhaal. Het lijkt even een feestje, zelfs met die hoge heren in een nederige stal. Maar dan hoort herodes* het, en die trekt z’n zwaard. Hij laat niet met zich spotten. Er volgt een gruwelijke kindermoord in Bethlehem. Jozef, Maria en hun kind worden ongewenste vluchtelingen in een vreemd land. 
Bethlehem, dat ik ook bemin, ik durf uw poorten niet meer in. Ere zij God in de hoge, wie kan dát dan nog zingen? Heer God, ontferm u over heel deze wereld waar zoveel gevochten wordt.

Maar ik denk dat God bij zichzelf zegt: ik heb ze over de vrede al zó vaak verteld, zó vaak voorgedaan, zó intens voorgeleefd. Ik heb er alles voor over gehad. Wat moet ik nog meer doen? Waarom gunnen de volken elkaar het leven niet? Waarom laten ze zich leiden door angst, en treden de ander met vuisten tegemoet? Terwijl je die vuist in letterlijk één handomdraai tot een open hand zou kunnen maken, waarmee je het goede ontvangt, én waarmee je dat goede deelt. Kunt u zich een avondmaal voorstellen met gebalde vuisten?

Huis van het Brood en Stad van Vrede

Beth-Lehem. Dat betekent ‘Huis van het Brood’. Brood delen, en al dat andere goede delen. Maar de vloek van herodes* lijkt nog steeds te bestaan. En het goede wordt niet gedeeld. Israël heeft een metershoge muur neergezet. ‘Wij’ willen ons niet mengen met ‘die daar’. Maar wat de een ziet als een beveiliging, wordt door de ander ervaren als buitengesloten worden. Het beloofde land wordt het geroofde land. Net zoals met Jeruzalem. Dat is ‘Ir Sjalom’, stad van de vrede. Maar een collega kwam er helemaal stuk vandaan. Niks geen vrede. Op elke hoek gewapende soldaten.

Dat was in de Romeinse tijd niet anders. Eerst wordt tegen de klippen op gezongen bij de intocht van Jezus op een ezel. 'Godlof nu is gekomen, Gods aangename tijd’. 

Ja, als die Romeinse soldaten hun wapens hadden omgesmolten tot schoffels en scheppen om de aarde te bewerken. Als alle hooggezetenen waren afgedaald om zieken te bezoeken en te verplegen. Als er gedanst was. Was er nog een koning nodig als de vrede was uitgebroken?

Maar de vreugde van de intocht duurt maar even. Marteling en kruis worden binnen enkele dagen gruwelijke realiteit. Het geweld is nog steeds niet geluwd - ook nu niet. De zwaarden zijn scherper en dodelijker. Ze kunnen zonder tussenkomst ‘de vijand’ uitschakelen. Geweld roept geweld op. “Wij hebben genoeg geleden”, roept de een, “wij hebben nog nooit als volwaardig mens geleefd”, roept de ander. Het recht van de sterkste tegen de haat van de zwakste. Het leven sterft de dood. De deelzame vrede wordt ongedeelde wrede macht. Kan ik nog geloven in de stad van de vrede? Kan ik nog zingen ‘vrede zij met jullie’?

En toch …

De man tegenover mij luistert naar mij en leeft mee. Ook hij kent al dat onrecht, die dodelijke haat en nijd, die minachting. Hij kent het misschien veel beter dan ik.

“Ken je de boerderij, een paar kilometer buiten Bethlehem?” begint hij dan. “Een soort brood-huis, want er zijn vaak veel gasten en bezoekers. Ze komen een dag, ze werken er een week in landerijen en tuinen. Tent of Nations, heet het. Onderkomen voor de volken. Iedereen wordt met open armen genodigd en is welkom in vrede. Want”, zeggen ze, “wij weigeren vijanden te zijn.”

Dat wordt ze niet door iedereen in dank afgenomen. Want al ligt het hele gebied op de Westelijke Jordaanoever, aan de Palestijnse kant, kwamen er kolonisten. Joodse mensen. Als ze in vrede waren gekomen, hadden ze kunnen samenwerken met de Palestijnen. De een heeft kennis, de ander kunde. Iedereen mag immers te gast zijn in het beloofde land, want het land is van de Heer. Wat schenkt groter vrede en vreugde dan samen je brood telen en delen!

Maar ze eisen dit land ook als hun woon-, werk- en leefruimte. Palestijnse inwoners moeten wegwezen. De bulldozers staan al klaar.

Maar ze wonen er nog steeds. Is het niet bovengronds dan in kelders. De planten halen hun voeding en water toch ook uit de bodem. Gasten komen er en voelen zich thuis. De aarde wordt bewerkt, de vruchten geplukt. Ja, het Leven wordt gevierd. En er wordt gedanst en gezongen.

Dan neemt hij een challe uit zijn tas, breekt ’m doormidden en geeft mij de helft.

“Moge de vrede met ons zijn.” En hij legt zijn hand op mijn schouder. “Moge je weg gezegend zijn.” Ik kan alleen amen mompelen, want mijn ogen schieten vol tranen. Hij pakt zijn tas op, glimlacht naar me en gaat weg.

Daar sta ik, brood in m’n handen, in een winkel, in een stad. Als iedereen hier zo van delen wist …

Ik heb nog veel te doen.

Noot *ik heb herodes expres met een kleine letter geschreven. 

Was deze informatie zinvol?
We hebben je feedback ontvangen, dankuwel!

Om deze pagina verder te verbeteren zijn wij benieuwd waarom u deze pagina wel of niet zinvol vond. U kunt ons helpen door de onderstaande vragen in te vullen.

Mogen we je contactgegevens voor eventuele verdere vragen? (niet verplicht)