Protestantse Kerk
Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde

Samenwerking van gemeenten: doel, vormgeving en proces

‘Alleen samen kunnen we toekomstbestendig kerk-zijn!’ - Dat zou zomaar een pakkende slogan kunnen zijn voor onze kerk (met dank aan de spotjes op de radio over het coronavirus). Toekomstbestendig kerk-zijn is voor onze kerk de grote uitdaging van nu. Kerk 2025 leerde ons dat we daarbij vooral onze focus moeten richten op de kern van kerk-zijn. Dat helpt om door de bomen het bos te blijven zien en niet te verdrinken in organisatiestress of overlevingsstand. 

In dit artikel verkennen we, hoe in de kerkorde over samenwerking tussen gemeenten wordt gedacht en op welke manieren deze kan worden vormgegeven.

Alleen samen                                          

Volgens de kerkorde is een kern van kerk-zijn van de Protestantse kerk om ‘levend uit de genade in Jezus Christus de opdracht van haar Heer te vervullen om het Woord te horen en te verkondigen’ (Artikel I-2 PKO). ‘Ontvankelijk en waakzaam leven uit genade’. Zo luidt het motto van de nieuwste visienota anno 2020 van de generale synode ‘Van U is de toekomst’, waarin de roeping van de Protestantse kerk voor de komende jaren is beschreven. De nota wil ons ‘focus en perspectief geven voor het kerk-zijn in onze tijd en context’. ‘Ons’, dat wil zeggen: de kerk in haar geheel. Alle gemeenten samen. Want alleen samen kunnen wij kerk-zijn.

Samenwerken omdat het moet

In onze kerk bestaan van oudsher samenwerkingsverbanden van gemeenten om dat ‘leven uit genade’ in de betrokken dorpen of streek te praktiseren. In het Noorden van ons land zijn sinds jaar en dag zogenaamde combinaties van gemeenten die samen een predikant delen. Daardoor kon een ruime (zo mogelijk volledige) formatieplaats voor de predikant  worden onderhouden. De voortgang van het evangelie in de betrokken dorpen of streek werd daarmee toekomstbestendig. Deze combinaties waren meestal uit financiële nood geboren. Maar in de loop van de tijd werd deze nood als een deugd ervaren: bij opeenvolgende vacatures bleek het vanzelfsprekend om samen weer een dominee te beroepen. 

Samenwerking met een andere gemeente is echter geen populair onderwerp. Daar hebben we het pas over wanneer de zelfstandigheid van onze gemeente in gevaar is. Intuïtief voelen we aan dat in de kleinschaligheid van onze zelfstandige dorps- of wijkgemeente onze kracht ligt. Bij samenwerking bestaat de kans dat de kerk verdwijnt uit het dorp. Daarom zetten we meestal al onze kaarten op het zo lang mogelijk in standhouden van onze zelfstandige (wijk)gemeente. Samenwerken is pas aan de orde als alle andere mogelijkheden zijn uitgeput. Samenwerking omdat het moet.

Dat is wel jammer. Want daardoor zijn we vaak te laat en hebben we weinig puf meer over om naast het gewone werk samenwerking op te starten. Intussen zijn onze activiteiten al tot een minimum teruggezakt  waardoor onze gemeente geen uitstraling meer heeft. Onze gemeente krijgt dan het imago opgeplakt van ‘restgemeente’ of ‘sterfhuis’, wachtend  op de laatste die het licht uitdoet.

Samenwerking uit verlangen

De kerkorde veronderstelt dat gemeenten met elkaar samenwerking zoeken vanuit het verlangen om van genade te leven.  Om voluit gemeente te zijn en te blijven, met alles erop en eraan: zondagse kerkdienst, pastoraat, gesprek, geloofsinwijding, diaconaat en faciliteiten om samen te komen. De kerkorde zet hoog in over de gemeente: ‘Een gemeente is de gemeenschap die, geroepen tot eenheid, getuigenis en dienst, samenkomt rondom Woord en sacramenten.’ (Ordinantie 2 artikel 1 PKO). Niet meer en niet minder. Overigens is de kerkorde realistisch genoeg om te beseffen dat er situaties kunnen zijn waarin gemeenten te klein worden om zelfstandig voluit kerk te zijn. Maar dat hoort een uitzondering te zijn.

Tijdige samenwerking met een andere gemeente biedt veel mogelijkheden om voluit kerk te zijn (te blijven) op het eigen dorp of in de eigen buurt.  Dat inzicht zouden we ons meer eigen moeten maken. Het voorkomt dat we in de situatie verzeilen dat we door de classicale vergadering gedwongen worden tot samenwerking  (Ord. 2-7-6) of  samenvoeging (Ord. 2-8-5) met een andere gemeente.  Sinds Kerk 2025 kan in het uiterste geval een te kleine gemeente zonder samenwerkingspartner door de classicale vergadering worden opgeheven (Ord. 2-9). Maar dat is wel het laatste wat we willen…

Meer speelruimte 

Gemeenten kunnen op allerlei terreinen en in verschillende mate met elkaar  samenwerken, terwijl zij juridisch zelfstandig blijven. De kerkorde geeft veel ruimte aan gemeenten om daaraan naar eigen behoefte en inzicht vorm te geven. Dat is een rechtstreeks gevolg van Kerk 2025, waarin ruimte voor gemeenten om haar leven in te richten een belangrijk sleutelwoord was. Voorheen was voor elke vorm van samenwerking  de voorafgaande medewerking en toestemming (‘goedvinden’) vereist van het breed moderamen van de classicale vergadering. Nu is dat alleen nodig wanneer er sprake is van overdracht van bevoegdheden van een kerkenraad of een college aan een samenwerkingsorgaan.                                          

Hiermee werd nog een andere slag gemaakt. Kerk 2025 wilde ook de classicale taak omvormen van toezicht houden tot geestelijk leiderschap dat gemeenten en ambtsdragers bemoedigt en bijstaat in hun roeping tot eenheid, getuigenis en dienst.                    

Om dezelfde reden is het strakke onderscheid in de kerkorde  tussen de verschillende samenwerkingsvormen – combinatie, streekgemeente, federatie en gemeenschappelijke regeling – vervallen. Ook dat schept ruimte voor de mogelijkheid van meer vloeiende overgang  in de mate van samenwerking.          

Kerkordelijke kaders

Maar de kerkorde laat ons niet zwemmen. Zij geeft kaders die fungeren als bakens in zee. Ook op dat punt is de kerkorde meegegaan met Kerk 2025: minder regels op detailniveau en meer vrijheid voor de ambtelijke vergaderingen om zelf iets te bedenken.  En dat alles binnen algemene kaders die de eenheid van de kerk in haar vormgeving garanderen. De kaders over samenwerking vinden we in ordinantie 2 artikel 7 en de generale regeling 1 hoofdstuk I (GR1) die daarvan een nadere uitwerking geeft.

Incidentele en structurele samenwerking

In het Samen-op-Weg proces leerden we verschillende fasen in de samenwerking tussen gemeenten te onderkennen.  Zo kun je onderscheid maken tussen incidentele en structurele samenwerking.                                                

Bij incidentele samenwerking valt te denken aan gezamenlijke kerkdiensten bij bijzondere gelegenheden, bv. in de zomertijd of de huidige coronatijd, een gezamenlijk diaconaal project, een jeugdactiviteit of een kerkendag. Deze  initiatieven komen meestal spontaan op en worden op ad-hoc basis georganiseerd.  De daarvoor noodzakelijke besluiten worden door de betrokken kerkenraden en/of colleges in onderling overleg genomen. De kerkenraden/colleges  blijven dan elk afzonderlijk verantwoordelijk voor de gezamenlijke activiteit (art.1-2 GR 1).

Krijgt de samenwerking een vaste of structurele, vorm, bv. met  gezamenlijke diensten op vaste zondag in de maand, gezamenlijk jeugd-  of kringwerk  of ZWO-werk, dan zijn er afspraken nodig die door beide kerkenraden en/of colleges gezamenlijk worden vastgesteld.    

Samenwerkingsorgaan

Daarbij kan horen dat een gezamenlijke commissie of samenwerkingsorgaan  wordt ingesteld waaraan de gemeenschappelijke taken worden opgedragen (ord. 2-7-3 en art. 1-4 GR1) . Dit orgaan fungeert dan als een gezamenlijk orgaan van bijstand van de betrokken kerkenraden en is aan elk van deze verantwoording verschuldigd.  Ook colleges kunnen met instemming van hun kerkenraden een samenwerkingsorgaan in het leven roepen. De leden worden door de kerkenraden of colleges benoemd uit de ambtsdragers en/of de leden van de gemeente.  In deze gevallen blijven de betrokken kerkenraden en/of colleges nog steeds elk verantwoordelijk voor het gezamenlijke werk.

Overdracht van bevoegdheden

Wanneer behoefte ontstaat aan meer gezamenlijk(e) overleg en besluitvorming, kunnen kerkenraden of colleges bepaalde bevoegdheden  overdragen aan een samenwerkingsorgaan, waarin deze bevoegdheden voortaan gezamenlijk worden uitgeoefend (ord.  2-7-1 en art. 1-4 en 5 en art. 2 GR1). De afzonderlijke kerkenraden of colleges bemoeien zich dan niet meer met deze taken.  

De leden van een samenwerkingsorgaan worden door de kerkenraden of colleges aangewezen. Omdat het een orgaan betreft waarin de kerkenraden of colleges samenwerken, zal het samenwerkingsorgaan in de eerste plaats  bestaan uit kerkenraadsleden of collegeleden, waarbij deelname van leden van de gemeente niet is uitgesloten. (art. 2-1 GR1).  

Wanneer de overdracht vitale taken van de kerkenraad of college omvat (zorg voor de eredienst, pastoraat, diaconaat,  beleid, vermogensrechtelijke zaken)  ligt het voor de hand dat het samenwerkingsorgaan bestaat uit alle leden van de kerkenraden of colleges. In dat geval is er sprake van een gemeenschappelijke kerkenraad of college. De afzonderlijke kerkenraden of colleges blijven elk verantwoordelijk  voor de taken die niet worden overgedragen  (art. 2-2 GR1). Een samenwerkingsorgaan met bevoegdheden wordt gevormd voor onbepaalde tijd (art. 2-7 GR1).

Op een samenwerkingsorgaan zijn de bepalingen in ordinantie 4 over de ambtelijke vergaderingen en ordinantie 11 over de vermogensrechtelijke aangelegenheden van overeenkomstige toepassing (art. 2-9 GR1).

Schriftelijke overeenkomst

Een dergelijke intensieve manier van samenwerken vraagt uiteraard om de vastlegging van heldere afspraken.  Deze worden door de betrokken partijen neergelegd in een schriftelijke overeenkomst. Daarin wordt in elk geval geregeld de aard en omvang van de bevoegdheid, de duur van de overdracht, de werkwijze van het samenwerkingsorgaan en de wijze waarop de overdracht tussentijds kan worden beëindigd (art. 1-5 GR1). 

Draagvlak 

Dit soort verregaande besluiten veronderstellen een breed draagvlak in de gemeente. Daarom worden de gemeenteleden door de kerkenraden of colleges vooraf gekend in het voornemen tot overdracht van bevoegdheden aan een samenwerkingsorgaan en daarover gehoord. Datzelfde geldt ook voor een eventuele wijziging of beëindiging van de overeenkomst (art. 2-5 GR1).                               

Wanneer wijkkerkenraden uit verschillende gemeenten bevoegdheden willen overdragen, is instemming van de algemene kerkenraden vereist. Daarbij treft de algemene kerkenraad een regeling voor de vermogensrechtelijke  aspecten van de betreffende samenwerking. Omgekeerd horen algemene kerkenraden  de wijkkerkenraden, wanneer zij hun bevoegdheden willen overdragen (art. 2-6).

Instemming 

Omdat de vorming (en beëindiging) van een samenwerkingsorgaan met overdracht van bevoegdheden voor de betrokken gemeenten financiële of juridische gevolgen op lange termijn kan hebben, behoeven alle besluiten hiertoe de  instemming van het breed moderamen van de classicale vergadering, gelet op haar taak om toe te zien op het welzijn van de gemeenten in  de classis. De samenwerkingsovereenkomst zelf of wijziging daarvan wordt  ter kennis gebracht van het breed moderamen [en –in geval het een evangelisch-lutherse gemeente betreft- de synodale commissie van de evangelisch-lutherse synode] (ord. 2-7-5 en art. 1-5 GR1).

Opties

Indien er sprake is van een gemeenschappelijke kerkenraad, kan deze besluiten om de verkiezing van ambtsdragers te doen geschieden door de leden van de betrokken gemeenten. Daarbij worden de regels voor het verkiezen van ambtsdragers volgens ord. 3-6 (en – in geval het een verkiezing van een predikant betreft – ord. 3-3 en 4) toegepast, als ware het één gemeente (art. 2-8 GR1). 

Het kan natuurlijk zijn dat een hervormde gemeente, een gereformeerde kerk en/of een evangelisch-lutherse gemeente in elkaars buurt een gemeenschappelijke kerkenraad gaan vormen. In dat geval kunnen zij samen als protestantse gemeente in wording worden aangeduid.

In een intensief samenwerkingsverband  zullen zeker ook gemeenschappelijke kerkdiensten worden gehouden. Het spreekt vanzelf dat ook daarover heldere afspraken worden gemaakt. De aandachtspunten daarvoor worden beschreven in artikel 3 GR1. 

Herinnering aan Samen op Weg

Daarmee ben ik opnieuw bij het Samen op Weg-proces. Velen zullen zich met mij het pionierswerk herinneren van gemeenten van hervormd, gereformeerde of evangelisch-lutherse huize die met elkaar wilden samenwerken terwijl er nog geen regels voor bestonden. Stap voor stap vonden zij de weg van spontane naar intensieve samenwerking in een federatie met een gemeenschappelijke kerkenraad, waarin besluiten werden genomen als waren zij al één gemeente.  De spelregels over samenwerking in de kerkorde van nu zijn toen uitgevonden en beproefd.

Samen op Weg was een indrukwekkend voorbeeld van samenwerking uit verlangen. Verlangen om samen kerk te zijn, om meer kerk van Jezus Christus te zijn. Ik denk aan de woorden uit de Intentieverklaring uit 1986 die het startsein was voor de eenwording van onze kerken :

‘Wij willen de verschillende vormen van kerk-zijn, die gestalte kregen in de tijd waarin wij afzonderlijke wegen gingen, niet langer tegenover elkaar stellen, maar in gehoorzaamheid aan de Heer der Kerk, inbrengen in een proces van hereniging en vernieuwing’. 

De houdbaarheidsdatum van deze woorden is nog lang niet verstreken. Deze kunnen ons helpen om de samenwerking met andere gemeenten te zoeken en te vinden.

Was deze informatie zinvol?
We hebben je feedback ontvangen, dankuwel!

Om deze pagina verder te verbeteren zijn wij benieuwd waarom u deze pagina wel of niet zinvol vond. U kunt ons helpen door de onderstaande vragen in te vullen.

Mogen we je contactgegevens voor eventuele verdere vragen? (niet verplicht)